4
Daar Tobit meende, dat zijn gebed was verhoord en hij dus ging sterven, riep hij zijn zoon Tobias bij zich, en sprak tot hem: Mijn zoon, luister naar de woorden van mijn mond, en leg ze als een fundament in uw hart. Wanneer God mijn ziel tot Zich neemt, begraaf dan mijn lichaam, en houd uw moeder in ere al de dagen van uw leven; want gij moet er aan blijven denken, welke vele gevaren zij voor u heeft doorstaan, toen zij u droeg. En wanneer ook zij haar levensloop heeft voltooid, begraaf haar dan naast mij. Houd verder iedere dag van uw leven God voor de geest, en wacht u er voor, ooit toe te stemmen in de zonde, en de geboden van den Heer, onzen God, te overtreden. Deel aalmoezen uit van hetgeen ge bezit, en wend u nooit van een arme af; want dan wendt ook de Heer zijn aangezicht niet af van u. Zoveel gij kunt, moet gij barmhartigheid betonen. Hebt gij veel, geef dan overvloedig; hebt gij maar weinig, zorg er dan voor, ook van dat weinige gaarne iets weg te schenken. 10 Want daardoor legt gij een heerlijke schat voor u weg voor de dag van nood; 11 want de aalmoes bevrijdt van alle zonden en van de dood, en duldt niet, dat iemand de duisternis ingaat. 12 Zo is de aalmoes voor ieder, die ze uitreikt, een waardevol onderpand bij den allerhoogsten God. 13 Mijn zoon, wacht u voor alle ontucht, en zorg er voor, nooit een misstap te begaan met een andere vrouw. 14 Laat nooit de hoogmoed heersen in uw hart of uw woord; want alle bederf vond daarin zijn oorsprong. 15 Als iemand voor u enig werk heeft verricht, geef hem dan onmiddellijk zijn loon, en houd het loon van uw dienstknecht geen ogenblik achter. 16 Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. 17 Deel uw brood met hen, die hongerig en behoeftig zijn, en dek met uw kleding den naakte. 18 Schenk uw brood en uw wijn voor de begrafenis van een rechtvaardige, maar eet of drink er niet van met zondaars. 19 Win altijd de raad in van verstandige mensen. 20 Zegen God ten allen tijde, en vraag Hem, dat Hij uw wegen mag leiden, en al uw plannen doet slagen. 21 Mijn zoon, ik heb u ook dit nog mee te delen: toen gij nog een kind waart, heb ik tien talenten zilver in bewaring gegeven aan Gabaël, in Rages, de stad der Meden, en zijn ontvangbewijs heb ik hier. 22 Denk er daarom eens over na, hoe gij hem kunt bereiken, om de genoemde som van hem in ontvangst te nemen en hem zijn bewijs terug te geven. 23 Wees overigens niet bevreesd, mijn zoon; al zouden wij ook arm blijven, toch zullen we vele goederen bezitten, als wij God vrezen, iedere zonde vermijden, en het goede doen!