114
Halleluja! Toen Israël uit Egypte trok, Jakobs huis uit een volk van barbaren, Werd Juda zijn heiligdom, En Israël zijn rijk. De zee zag het, en sloeg op de vlucht, De Jordaan deinsde terug; Als rammen sprongen de bergen weg, Als lammeren de heuvels. Zee, wat was er, dat gij gingt vluchten, Jordaan, dat gij achteruit zijt geweken; Bergen, dat gij wegsprongt als rammen, Gij heuvels als lammeren? Voor den Heer kromp de aarde ineen, Voor het aangezicht van Jakobs God; Die de rots in een vijver herschiep, De klip in een borrelende bron!