9
Toen Demétrius vernomen had, dat Nikánor en zijn leger in de strijd waren gevallen, zond hij Bakchides en Alkimus voor de tweede maal naar Judea, en wel aan het hoofd van de rechtervleugel. Zij sloegen de weg in naar Galilea, belegerden Massalot in het gebied van Arbéla, veroverden het en vermoordden er velen. Daarop sloegen zij in de eerste maand van het jaar 152 het beleg om Jerusalem. Zij braken echter weer op, en trokken met twintigduizend man voetvolk en tweeduizend ruiters naar Beréa, omdat Judas met drieduizend uitstekende soldaten in Elasa lag. Maar toen de Joden nu de geweldige overmacht zagen, begonnen er velen bang te worden, en vluchtten weg uit het legerkamp, zodat er nog slechts achthonderd man van hen overbleven. Zo moest Judas het aanzien, hoe zijn leger uiteen viel op het ogenblik, dat hij gedwongen werd, slag te leveren. Hij was zeer terneergeslagen, omdat hij geen tijd had, hen weer te verzamelen. En in zijn vertwijfeling riep hij de overgeblevenen toe: Vooruit; trekken wij tegen onze vijanden op; misschien zijn we hun toch nog de baas! Men poogde nog, hem hiervan af te brengen, en zeide: Dat kunnen we niet! We moeten nu ons eigen leven maar redden. Later kunnen we dan met onze broeders terugkeren, en tegen hen vechten; nu zijn wij met veel te weinig man. 10 Maar Judas sprak: Dàt zal nooit gebeuren; nooit gaan we voor hen op de vlucht! Wanneer ons uur is gekomen, laat ons dan moedig voor onze broeders sterven, en geen vlek op onze roem laten kleven. 11 Daarop trokken de troepen de legerplaats uit. De Syriërs stelden zich tegen hen op; hun ruiterij was in tweeën gesplitst, en aan de spits van het leger trokken de slingeraars en boogschutters met alle dappere voorvechters. 12 Bakchides bevond zich op de rechtervleugel. Van twee kanten rukten nu de slaglinies vooruit onder het schetteren van de trompetten. 13 Ook Judas' mannen bliezen op de trompetten, zodat de aarde dreunde van het lawaai der legers. En van de morgen tot de avond woedde de slag. 14 Zodra Judas bemerkte, dat Bakchides zich met de kern van het leger op de rechtervleugel bevond, schaarden alle dappere mannen zich om hem heen, 15 verpletterden de rechtervleugel en zetten ze achterna tot het gebergte van Azor. 16 Maar toen de soldaten op de linkervleugel zagen, dat de rechter verslagen was, zwenkten zij om, en gingen snel achter Judas en de zijnen aan. 17 Nu ontspon zich een verschrikkelijk gevecht, en aan beide zijden vielen ze bij hopen. 18 Ook Judas viel; en nu sloeg de rest op de vlucht. 19 Maar Jonatan en Sjimon wisten hun broer Judas nog mee te nemen, en begroeven hem in het graf van zijn vaderen te Modin. 20 Daar beweenden ze hem, en heel Israël hield voor hem een plechtige dodenklacht. Dagen lang bleven ze treuren en roepen: 21 Hoe is de held gevallen, De redder van Israël! 22 De verdere geschiedenis van Judas, van zijn oorlogen en de heldendaden, die hij verrichtte, en van zijn grootheid, is niet verder beschreven. Dat zou te veel zijn geweest. 23 Na de dood van Judas doken in heel het gebied van Israël de afvalligen weer op, terwijl ook alle misdadigers het hoofd opstaken. 24 En omdat met hen nu ook het land afviel van God, begon er in die tijd een ontzettende hongersnood te woeden. 25 Bakchides deed een keuze uit die goddeloze mannen, en stelde hen aan, om het land te besturen. 26 Dezen gingen op zoek naar de vrienden van Judas, en brachten ze voor Bakchides, die hen bestrafte en hoonde. 27 Zo brak er een heftige vervolging in Israël uit, zoals er sinds het optreden van den laatsten profeet niet meer was geweest. 28 Daarom sloten alle aanhangers van Juda zich aaneen, en zeiden tot Jonatan: 29 Sinds de dood van uw broer Judas is er niemand, die evenals hij te velde kan trekken tegen de vijanden, tegen Bakchides en allen, die ons volk haten. 30 Daarom kiezen wij heden u, om in zijn plaats ons opperhoofd en onze aanvoerder te zijn en onze oorlog uit te vechten. 31 Zo nam Jonatan toen de leiding op zich, en trad in de plaats van zijn broer Judas. 32 Toen Bakchides hiervan kennis kreeg, stelde hij alle pogingen in het werk, om hem te doden. 33 Maar zodra Jonatan en zijn broer Sjimon met heel zijn aanhang dit vernamen, vluchtten zij naar de woestijn van Tekóa en legerden zich bij de waterput Asfar. 35 Hij liet echter zijn broer Johannes aan het hoofd van de tros wegtrekken, om de Nabateërs, zijn vrienden, te verzoeken, hun omvangrijke bagage bij hen in veiligheid te mogen brengen. 36 Maar de zonen van Jámbri rukten uit Medeba op, namen Johannes met heel zijn tros gevangen en trokken er mee weg. 37 Enige tijd later berichtte men Jonatan en zijn broer Sjimon, dat de zonen van Jámbri een grote bruiloft zouden vieren, en dat zij de bruid, de dochter van een vooraanstaanden Kanaäniet, met groot gevolg van Nadabat zouden komen afhalen. 38 Toen dachten zij aan het bloed van hun broer Johannes, trokken op en verscholen zich in een bergspleet. 39 Zij bleven daar op de uitkijk liggen, en zie: daar naderde een grote rumoerige stoet; daar kwam de bruidegom aan met zijn vrienden en broers, en ging rijk uitgedost de anderen tegemoet met pauken en andere muziekinstrumenten. 40 Nu sprongen zij uit hun schuilplaats op hen af, en sloegen hen neer; velen bleven zwaargewond liggen, terwijl de overigen naar de bergen vluchtten. Daarna maakten zij zich meester van al hun have en goed. 41 De bruiloft was in droefheid veranderd, de tonen van hun muziek in gejammer! 42 Zo wreekten zij het bloed van hun broer. Daarna trokken ze terug naar het moeras van de Jordaan. 43 Op het bericht hiervan begaf Bakchides zich met een aanzienlijke legermacht naar de oevers van de Jordaan, juist op een sabbat. 44 Toch sprak Jonatan tot zijn mannen: Op, we moeten vandaag voor ons leven vechten; want het ziet er heden slechter uit dan ooit. 45 Ziet, van voren en van achteren bedreigt ons de strijd; links en rechts hebben we de Jordaan met zijn water, en de moerassen met struiken. Er is geen ontkomen meer aan! 46 Roept dus luid de Hemel aan, opdat gij uit de handen van onze vijanden moogt worden gered! 47 En de strijd brandde los; en reeds strekte Jonatan zijn hand uit, om Bakchides te treffen, toen deze door een achterwaartse beweging hem wist te ontwijken. 48 Daarop sprongen Jonatan en zijn mannen in de Jordaan en zwommen naar de overzijde; maar de Syriërs durfden hen niet over de Jordaan achtervolgen. 49 Op die dag vielen er aan de kant van Bakchides ongeveer duizend man. 50 Daarop keerde deze naar Jerusalem terug. Nu begon hij in Judea versterkte steden te bouwen: de vestingen namelijk te Jericho, Emmaus, Bet-Choron, Betel, Timnata, Faraton en Tefon, alle voorzien van hoge muren, poorten en grendels; 51 en in elk daarvan legde hij een bezetting, om Israël te bestoken. 52 Daarenboven versterkte hij de stad Bet-Soer, Gézer en de burcht, die hij van troepen en proviand voorzag. 53 Vervolgens liet hij de zonen van de voornaamste inwoners als gijzelaars pakken, en in de burcht van Jerusalem in verzekerde bewaring houden. 54 In de tweede maand van het jaar 153 gaf Alkimus bevel, de muur van de binnenste tempelvoorhof neer te halen, en daardoor het werk der profeten te vernielen. En juist was men met het slopingswerk begonnen, 55 toen Alkimus door een beroerte werd getroffen, zodat zijn onderneming mislukte. Door verlamming werd hem het spreken belet, zodat hij geen woord meer kon zeggen, of beschikkingen treffen over zijn huis. 56 Zo vond Alkimus toen onder hevige pijnen de dood. 57 En toen Bakchides vernam, dat Alkimus was gestorven, keerde hij naar den koning terug. Het land van Juda genoot nu twee jaren rust. 58 Daarna echter smeedden alle afvalligen het volgende plan: Jonatan en zijn aanhang wonen thans rustig en voelen zich onbezorgd, zoals ge ziet. Wij moeten Bakchides laten komen, om hen allen in één nacht gevangen te nemen. 59 Zij gingen dus naar hem toe, en legden hem hun plannen voor. 60 Toen rukte hij met een groot leger binnen, en zond in het geheim brieven aan al zijn bondgenoten in Judea, om Jonatan en zijn aanhang gevangen te nemen. Zij slaagden er echter niet in, omdat hun plan bekend was geworden. 61 Maar de Joden namen ongeveer vijftig landgenoten, die het kwaad hadden aangestookt, gevangen en doodden hen. 62 Daarop nam Jonatan met Sjimon en hun aanhang de wijk naar Bet-Bassi in de woestijn; wat er verwoest was bouwde hij weer op, en versterkte de stad. 63 Toen Bakchides dit vernam, verzamelde hij zijn gehele legermacht, en riep ook zijn aanhang in Judea onder de wapenen. 64 Hij trok op, sloeg het beleg om Bet-Bassi en bestormde het lange tijd, waarbij hij gebruik maakte van belegeringswerktuigen. 65 Maar Jonatan liet zijn broer Sjimon in de stad achter, en doorkruiste met een klein troepje het land. 66 Hij versloeg Odomera met diens broeders, en de zonen van Fasiron in hun kampementen. Door dit aanvankelijk succes nam zijn leger in aantal toe. 67 Intussen had Sjimon met zijn mannen een uitval uit de stad gedaan, en de belegeringswerktuigen in brand gestoken. 68 Nu vielen zij Bakchides aan, en hij werd door hen verslagen. In zijn ergernis over de mislukking van zijn beraamde veldtocht, 69 werd hij woedend op de afvalligen, die hem hadden aangeraden, het land binnen te rukken, en doodde velen van hen. En hij besloot, naar zijn land terug te trekken. 70 Toen Jonatan dit hoorde, zond hij gezanten naar hem toe, om vrede met hem te sluiten en uitlevering der gevangenen te verkrijgen. 71 Bakchides stemde toe, willigde zijn voorstel in, en gaf hem de verzekering onder ede, dat hij hem zijn leven lang geen kwaad meer zou doen. 72 Ook gaf hij hem de krijgsgevangenen terug, die hij vroeger uit het land Juda had weggevoerd. Daarop keerde hij terug naar zijn land, en betrad nooit meer hun gebied. 73 Nu rustte het zwaard in Israël. Jonatan vestigde zich in Mikmas; hij begon zijn volk te besturen, en de goddelozen uit Israël te verdrijven.